donderdag 16 april 2009

Religieuze opvoeding, goed of slecht?

In de hedendaagse maatschappij worden de ideeën rondom de opvoeding steeds talrijker. Het centrum voor jeugd en gezin moet binnen afzienbare tijd gerealiseerd worden, in de kinderopvang wordt steeds meer aandacht gegeven aan het pedagogische aspect, en er gloort nog meer licht aan de horizon. Er wordt steeds meer gekeken wat nou de perfecte manier van opvoeden zou zijn. Zo zag ik een tijd geleden in de krant(de stentor) een stuk over boeddhistisch opvoeden. In dit artikel, wat op een boek gebaseerd was(opvoeden is kinderspel, Sarah Napthali 2008), werden een aantal praktische tips gegeven voor het opvoeden vanuit het boeddhistische geloof. Na het lezen van dit artikel ben ik gaan nadenken over dit onderwerp, wat is religieuze opvoeding, kan dat tegenwoordig wel in Nederland, waar de scheiding tussen kerk en staat steeds groter wordt? In dit essay zal ik proberen de vraag te beantwoorden die vanuit deze gedachte gesteld kan worden:

“Religieuze opvoeding, goed of slecht?”

Opbouw
In dit essay zal ik in het eerste deel ingaan op het idee van de religieuze opvoeding, en wat deze precies inhoudt. In dit stuk zal ik proberen een definitie te geven van religieuze opvoeding, en wat de onderdelen daarvan zijn. Daarna zal ik in het tweede stuk een aantal vormen van religieuze opvoeding beschrijven, alsmede de voordelen en de nadelen van deze verschillende opvoedingsstijlen. Daarnaast zal ik in dit stuk mij ook bezig houden met de vraag of er iets bestaat als de niet-religieuze of atheïstische opvoeding. In het derde stuk zal ik via de literatuur proberen te beargumenteren of religieuze opvoeding bevorderlijk of beperkend, of misschien zelf schadelijk is voor de ontwikkeling van een kind. In het laatste en vierde stuk zal ik mijn mening betogen, middels argumenten vanuit deze literatuur.

Religieuze opvoeding.
Wat is religieuze opvoeding eigenlijk? Dat is de vraag waar ik mij in dit stuk mee bezig zal houden. Uiteindelijk zal uit dit eerste stuk een definitie als product moeten komen. Om tot deze definitie te komen moeten er een aantal stappen ondernomen worden. Als eerste moeten we religieuze opvoeding opdelen in twee stukken: religie en opvoeding, en daar eerst een uitleg bij te geven. Onder religie vallen bij mij alle geloven en levensbeschouwingen, waarbij een god of een andere hogere macht centraal staat. Bij elke religie horen een aantal regels over hoe een persoon zou moeten leven, verbonden met het algemene idee waar de religie van uit gaat. Onder opvoeding versta ik de interactie tussen opvoeders en opvoedeling waarbij een geheel van normen, waarden, leefregels en kennis worden overgebracht op een kind/opvoedeling zodat deze zich aan het einde van de opvoedingsperiode als volwaardig lid van de maatschappij hier aan kan deelnemen.

Deze twee definities kunnen samenvoegt worden. Dit zou voor religieuze opvoeding betekenen dat je vanuit een levensbeschouwing een aantal normen, waarden, leefregels en kennis overbrengt bij je opvoedeling, naast het gene wat je als ‘normale’ opvoeding beschouwd, mits die er is natuurlijk. Er zijn ouders die volledig van hun religie iemand opvoeden, maar ik ben op dit punt in mijn essay nog niet degene die daar over kan oordelen. Echter, ik vind dat de definitie die in deze alinea beschreven wordt niet volledig is. Een punt wat mij betreft heel belangrijk is voor het religieus opvoeden, is de interactie die ik nog niet heb genoemd. Als iemand een geloof of levensbeschouwing aanhangt, zal de interactie naar hun kind ook vanuit dit geloof zijn. Zo zou iemand een katholieke of een boeddhistische opvoedingstijl kunnen hanteren.

Als ik uiteindelijk een definitieve definitie van religieuze opvoeding moet geven, kom ik tot de volgende:

Religieuze opvoeding is de interactie tussen opvoeder en opvoedeling waarbij vanuit een levensbeschouwing een aantal normen, waarden, leefregels en kennis worden overgebracht op de opvoedeling zodat deze een volwaardig deelnemend lid van de maatschappij wordt.

Vormen van religieuze opvoeding.
Nu we de definitie van de religieuze opvoeding bepaald hebben, kunnen we gaan kijken wat deze bij verschillende geloven of levensbeschouwingen inhoudt. Om de omvang van dit essay te beperken zal ik mij beperken op twee gebieden. Het aantal godsdiensten dat ik zal beschrijven zal ik beperken tot de 6 bekendste levensbeschouwingen, welke zijn: het Christendom, de Islam, het Jodendom, Hindoeïsme en het Boeddhisme. Ook zal ik geen uitvoerige beschrijving van de levensbeschouwingen geven, maar alleen dat noemen en beschouwen wat invloed heeft op de opvoeding. Dit alles om het geheel van het verslag duidelijk en leesbaar te houden. Bij elke beschrijving van een godsdienst geef ik aan wat volgens mijn mening het belangrijkste in voor de opvoeding vanuit het geloof of levensbeschouwing in kwestie. Aan het eind van deze tweede overweging zal ik stilstaan bij de vraag of er een Atheïstische opvoeding bestaat, en of die vorm gegeven kan worden.

In het Christendom, lang het voornaamste geloof van de wereld staat het thema naastenliefde centraal. Men geeft om elkaar, en als men elkaar goed lief heeft, leidt je een goed leven en ga je naar de hemel zoals het hiernamaals wordt genoemd binnen het Christendom. Het Christendom zelf is veel groter dan ik hier beschrijf maar voor de opvoeding binnen het Christendom is naastenliefde een van de belangrijkste aspecten. Veel van de normen en waarden die uit gaan van het Christendom zijn op het naastenliefde principe gebaseerd. Zo worden er in de Bijbel letterlijk 10 geboden genoemd waar Christenen zich aan moeten houden, welke als normen gezien kunnen worden. In de dagelijkse praktijk wordt aan kinderen meegegeven dat ze rekening moeten houden van anderen, zich moeten indenken wat een ander er van vind. Zelfs als er schade wordt aangericht aan iets of iemand, wordt er gezegd dat diegene het pas echt kan verwerken, als de schuldige vergeven wordt. Als je naar een streng Christelijke gemeenschap gaat, merk je dat er strikte leefregels zijn opgesteld, waar iemand zich aan moet houden, en die ook van ouder tot kind worden doorgegeven. In de meer gematigde gemeenschappen worden deze strikte leefregels iets soepeler toegepast, al blijven de fundamentele wel werkzaam.

De Islam is een geloofsovertuiging die net als het Christendom weid verspreid is, en overal veel volgelingen heeft. Binnen de Islam heeft de opvoeder de taak om hun opvoedeling te beschermen tegen kwalijke invloeden, en van hen een goed persoon te maken met discipline en hoge morele waarden, zodat ze niet een gemakkelijk leventje leiden, maar hun best doen een goed leven te leiden.
In de koran wordt beschreven waar bovenstaande op is gebaseerd:

”O gelovigen! Beschermt uzelf en uw familie tegen een Vuur, waarvan de brandstof uit mensen en stenen bestaat,...” (Koran. Soerat at-Tahriem)

In de Islam wordt de opvoeding van kinderen als een belangrijke verantwoordelijke taak gezien, welke zeer nauwkeurig moet worden uitgevoerd, wil het kind niet een slecht mens worden. In de Koran staat precies beschreven hoe een kind opgevoed zou moeten worden. Voorbeelden daarvan zijn dat er op het gebied van voedsel, opgelet moet worden dat het kind niet te gulzig wordt, en in het gebied over kleding wordt beschreven dat het niet netjes is om te veel aandacht moet vestigen op een mooi uiterlijk, maar dat een kind geleerd moet worden dat hij beter de aandacht kan vestigen op een goed karakter. Net zoals bij het Christendom wordt deze verzameling van normen en waarden leefregels en kennis in strenge gemeenschappen strikter toegepast, dan in de mildere, waar deze regels in de Koran meer dienen als een gids.

Het Jodendom is een van de oudste godsdiensten op aarde. Het Christendom is er op gebaseerd, en er wordt zelfs gezegd dat ook de Islam zijn wortels binnen het Jodendom heeft. Binnen het Jodendom is de visie op opvoeden gebaseerd op hiërarchie. De ouders hebben de leiding en de kinderen moeten gehoorzamen. Kinderen en ouders zijn gelijk, maar hebben een verschil in status. De ouder is de vertegenwoordiger van God op aarde. Het is de verantwoordelijkheid van de ouder om een kind goed op te voeden, het waarden bij te brengen, en moet het kind een juist leven laten leiden. Het is de taak van het kind om de ouder te eerbiedigen, zodat zij het kind goed kunnen opvoeden. Zo zijn er binnen het Jodendom wetten van eerbied opgesteld, waar kinderen zich aan moeten houden. Deze wetten kunnen bijna letterlijk vertaald worden naar normen en waarden die ouders overbrengen op hun kinderen.

In het hindoeïsme is iedereen verbonden met het kastenstelsel. Dit is een strikte hiërarchische scheiding, waar iedereen binnen een kaste geboren wordt, en zijn hele leven binnen deze kaste blijft. Het Hindoeïsme draagt een seksespecifieke opvoeding uit, en deze staat ook in de geschriften van de Hindoes beschreven, maar geld in principe alleen voor mensen uit de hogere kastes. Mensen uit lagere kastes worden geacht de geschriften niet te lezen.

Het Boeddhisme is een geloof dat vooral in het verre oosten volgelingen heeft, maar ook in het westen neemt het aantal aanhanger van het Boeddhisme toe. Het boeddhisme wordt door zijn volgelingen een manier van leven genoemd. Kortom, een opeenstapeling van normen, waarden en leefregels.

Het vermijden van al het foute gedrag, Het ondernemen van het goede, En het ontwikkelen van je eigen geest; Dit is de leer van de Boeddha's.
Boeddha (
Dhammapada vers 183)

Ook in het Boeddhisme is nagedacht over hoe een kind opgevoed zou moeten worden. Een ‘Boeddhistische opvoeding’ zou tot doel hebben een kind te leren zich op volwaardig ‘Boeddhistische wijze’ te gedragen in deze wereld. Daartoe zou de opvoeder zich moeten richten op bepaalde houdingen en denkbeelden om van daaruit zijn reacties en zijn handelingen te beïnvloeden, of althans te inspireren. Hedendaags zijn er steeds meer ouders die bij moeilijkheden in de opvoeding steun halen uit de Boeddhistische leefregels.
Nu ik kort bij de meest voorkomende geloven in de wereld heb stilgestaan, en beschreven wat deze met opvoeding doen, rest mij in dit stuk nog een vraag die ik wil behandelen. Is er een atheïstische opvoeding? Atheïsme houdt in dat je alle vormen van geloof verwerpt, en er geen levenswijze op na houdt die vanuit een ideologie van een machtspersoon of god uitgaat, behalve dan wat je zelf vind. Dit zou kunnen betekenen dat Atheïsten zich alleen aan de natuurwetten (Thomas Hobbes 1651) vasthouden, die opgesteld zijn als de basis van alle huidige normen en waarden. Maar wat betekent dit dat voor de opvoeding? Een natuurwet is opgesteld zodat een mens verboden wordt elkaar niet bewust schade toe te brengen. Dit is dus een norm die je zou over kunnen brengen op je kinderen. Ik denk dat een pure atheïstische opvoeding moeilijk is, omdat de natuurwetten zo lastig zijn te herleiden, aangezien veel culturen doorspekt zijn van de normen en waarden van de geloven die daar ‘heersen’. Ik ben van mening dat een Atheïstische opvoeding in theorie mogelijk is, maar in de praktijk lastig is om uit te voeren. Al met al zou ik het een nobel streven van atheïsten vinden om dit na te streven.

De effecten van religieuze opvoeding.
We hebben tot nu toe de definitie van religieuze opvoeding vastgesteld, en wat de grootste geloven of levensbeschouwingen over het opvoeden beschrijven. In dit stuk ga ik proberen te verwoorden wat de effecten van een religieuze opvoeding zouden kunnen zijn op de ontwikkeling van een kind.

Jean-Jacques Rousseau kan de eerste echte pedagoog genoemd worden. In zijn boek ‘Emile, of over de opvoeding’(1762) beschrijft hij een kind dat door een huisleraar wordt opgevoed. Dit zonder dwang of straf, zonder haast, in de provincie, ver van het ijdele stadsleven, in verbondenheid met de natuur, en alles leert door ervaring. Belangrijk voor deze overweging is dat de opvoeding van Emile, plaats vind buiten de maatschappij. Rousseau vind dat alle ‘kletspraatjes’, zoals Rousseau ze noemt, zoals cultuur en geloof, de jeugd verpesten. Geloof en cultuur zouden het van nature goede kind slecht maken. De natuur zou Emile leren een goed mens te worden.

Als je uitgaat van dit gedachten expiriment van Rousseau, zou je kunnen stellen dat geloof, en dus de religieuze opvoeding, slecht en schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van een kind. Om te voorkomen dat we direct onze mening gaan vormgeven aan de hand van deze ene gedachtengang, stel ik voor om ook vanuit een andere invalshoek te kijken naar de religieuze opvoeding.

Bij de morele ontwikkeling van een kind, komen er volgens Kohlberg(1969) een aantal fases voorbij, waarin een kind leert wat goed en fout is. Belangrijk voor deze overweging hierin is het verband tussen de moraal en het overbrengen van normen en waarden. Kohlberg stelt in zijn theorie dat opvoeders een belangrijke taak hebben in de morele ontwikkeling van een kind, aangezien zij op een bepaald punt in deze ontwikkeling een bron van normen en waarden zijn, die een kind van zijn opvoeders overneemt. Als een thema als naastenliefde vanuit het Christendom, of de Boeddhistische leefregels worden overgebracht, heeft een kind een van de ontwikkelingstaken binnen de morele ontwikkeling vervuld. Deze ontwikkelingstaak in de zogenoemde fase van conventioneel moreel besef.

Als een religieuze opvoeding waardevol is voor de morele ontwikkeling van een kind, kan er vanuit deze invalshoek gesteld worden dat religieuze opvoeding goed is voor een kind. Voordat ik echter mijn eigen mening kan formuleren, wil ik toch nog een ander aspect belichten, waar de religieuze opvoeding ook invloed op heeft.

Erik Erickson stelt in ‘childhood and society’(1950) dat een kind in zijn leven een aantal crisissen ondergaat. In zo’n crisis staat een bepaalde tegenstelling centraal, waartussen een kind moet kiezen, en alleen als hij/zij die goed volbrengt, kan hij/zij naar de volgende levensfase. In deze overweging staat de identiteitscrisis centraal. In de adolescentie periode moet een kind zijn eigen identiteit gaan vaststellen. De puber of jongere in deze fase wil bij een groep uit, en probeert verschillende van deze groepen uit. Als een ouder bepaalde waarden en normen vanuit een geloof of levensbeschouwing meegeeft aan een kind, zal deze sneller keuzes kunnen maken in zijn of haar identiteit, omdat het kind een basis heeft waaruit het functioneert. Of de puber zich nou conformeert aan deze waarden en normen die hij/zij meekrijgt, of dat hij zich er van afkeert maakt niet uit, het gaat erom dat de jongere informatie krijgt aangeboden voor zijn identiteit waar hij/zij uit kan kiezen.

Ook dit laatste stuk rondom de identiteitscrisis kan als positief voor de religieuze opvoeding worden gezien. Samen met de positieve klank vanuit de morele ontwikkeling, kan de overweging positief gezien worden over de religieuze opvoeding, maar een kritische noot kan wel geplaatst worden vanuit het gedachte-experiment van Rousseau. Ik denk dat we nu genoeg informatie hebben gehaald uit deze overweging over de effecten van religieuze opvoeding, om in de volgende mijn eigen mening te kunnen formuleren.

Conclusie betoog.
In deze laatste overweging zal ik mijn eigen mening formuleren en beargumenteren over religieuze opvoeding. Dit zal ik echter niet doen zonder nog één laatste pas op de plaats te maken, door de theorie te spiegelen aan de hedendaagse praktijk in Nederland zelf.

Nederland is van oorsprong calvinistisch, en een groot deel van de bevolking zegt dat ze gelovig zijn, ondanks dat de opkomst in kerken, de laatste tijd minder wordt. Daarnaast vinden de hedendaagse maatschappij steeds meer geloven en/of levensbeschouwingen een plek in Nederland. De van oorsprong Katholieke of Christelijke normen en waarden die werden overgebracht zijn door de tijden heen her en der aangepast of afgezwakt. Ook word de hedendaagse opvoeding, die voorheen ook nog steeds Christelijke invloeden had, beïnvloed door andere levensbeschouwingen(zie inleiding).

Een opvoeding op basis van waarden zoals waardigheid, respect en fatsoen is voor mij noodzaak, of die religieus is of niet. (Maxime Verhagen(CDA) 2009)

Dit is een uitspraak van een vooraanstaand politicus uit de tweede kamer, in reactie op mijn vraagstelling. Dit geeft volgens mij heel goed weer hoe de huidige situatie in Nederland op dit moment is. Waarden als respect worden door ouders doorgegeven op kinderen, omdat de ouders dat belangrijk vinden, hetzij religieuze waarden of niet religieuze.

Vanuit dit denkbeeld kan ik ook eindelijk mijn eigen mening formuleren. Ik ben van mening dat het doorgeven van waarden en normen via de opvoeding aan kinderen van groot belang is. Vanuit een levensbeschouwing of geloof zijn er een vaststaande thema’s die worden doorgegeven als naastenliefde bij het Christendom, en respect of eerbied vanuit het Jodendom. Ik vind dit waarden die van een kind een goed mens maken. Religieuze opvoeding geeft voor veel ouders een houvast om crisissen in de opvoeding te kunnen opvangen, en het heeft een waardevolle toevoeging voor het behalen van ontwikkelingtaken bij zowel de morele ontwikkeling als de identiteitsontwikkeling. Ik ben van mening dat, ongeacht wat iemands visie op de wereld is, een religieuze opvoeding in bepaalde mate goed is voor de ontwikkeling is van een kind. De grens die ik met deze zin impliceer, wordt bepaald door de omgeving waarin het kind leeft, in sommige landen heersen andere waarden en normen. Die kunnen botsen met die van een andere cultuur, en daar moet natuurlijk rekening gehouden worden.

Ik zelf ben agnostisch opgevoed, zoals ik dat noem. Dit houdt in dat mijn ouders officieel katholiek zijn, maar mij niet duidelijk katholiek hebben opgevoed. Ze hebben gewoon een goed mens van mij willen maken, en mij daarom normen en waarden hebben meegegeven die daar toe geleidt hebben. Ik ben vooralsnog nog maar een keer met justitie in aanraking gekomen, omdat ik door een rood licht fietste toen het veilig was, ik kan dus tellen dat mij ouders voorlopig goed hebben opgevoed.

maandag 13 april 2009

digitale identiteit versus ontwikkeling

Draagt het hebben van een digitale identiteit bij aan
het ontwikkelen van een sociale indentiteit bij
jeugdigen?


“Mike (16) is een gamer, verslaafd aan World of Warcraft.” Deze introductie valt te lezen op de site van het NRCV programma: ‘Family matters.’ Ja hoor, daar gaan we weer! Kijkend naar deze 10-delige serie observeer ik het gezin van Mike en leeft er slechts één vraag: is gamen een verslaving? Via een korte zoektocht vind ik op de site van de privé afkickkliniek van Keith Bakker, de behandelaar tijdens het programma, een antwoord. “Gaming is nog steeds geen erkende verslaving. Smith and Jones erkent en behandelt het echter wel als verslaving.” Langzaam aan komen er meer vragen…

Laat ik maar onmiddellijk tot de kern komen: ik zie games en andere digitale ‘verslavingen’ met alle gedragingen die hieruit voort lijken te komen niet als een nieuw probleem. Wat mij betreft is het een klassiek opvoedprobleem dat zich binnen onze jongste generatie op een nieuwe manier uit. Afgezien van de vraag of het een nieuw verschijnsel is, kunnen er ook twijfels gesteld worden bij het feit of het wel een verslaving is of niet? Sterker nog: zijn al deze ontwikkelingen wel zo slecht als de media en behandelaars ons willen doen geloven? En als dit daadwerkelijk zo’n probleem is, zou de benadering als ‘verslaving’ dan wel de juiste zijn? In mijn stelling heb ik gekozen voor een wat positievere benadering van het fenomeen ‘digitale identiteit.’ Ik probeer het antwoord op deze stelling niet alleen als pedagoog te beantwoorden, maar ook als gebruiker van diverse sociale software en op fora.

De reden voor de stelling is dat ik dit onderwerp graag eens breder zou willen benaderen dan het gemiddelde artikel over jongeren en computers. Het interessante aan de ‘nieuwe media’ vind ik dat het best nog wel eens ontwikkelingsstimulerend zou kunnen zijn… Denkt u even mee: jongeren in de puberteit en adolescentie fase hebben als ontwikkelingsopgave: meer sociaal contact opbouwen. Deze leeftijd is een proeftuin voor het opdoen en onderhouden van nieuwe vrienden. Op het internet wordt dit gemakkelijk gemaakt. Bovendien kan het samen online zijn het contact in real-life toch bevorderen?

Digitale identiteit
Om het een en ander helder te krijgen zullen we de verschillende facetten van dit vraagstuk eens nader belichten. Allereerst, de digitale identiteit. Puur technisch gezien is een digitale identiteit een gebruikersnaam en een wachtwoord. Het wordt breder als hier een ‘profiel’ aan gekoppeld is waarbij gebruikers ‘meer’ over zichzelf vertellen. Het zal bij veel gebruikers bekend zijn dat je niet zomaar je gegevens moet verstrekken en dus kan men niet zeker zijn dat wat er verteld wordt, ook correct is. Met andere woorden: de gebruiker heeft op dat moment uitgebreid de mogelijkheid om zichzelf van een andere invalshoek te belichten of zelfs een volledig nieuwe persoon te worden. Wanneer er een online spelletje gespeelt wordt is er ook een digitale identiteit nodig. Hiermee ben je je eigen ‘ik’ in het spel. Later in dit stuk kom ik hier weer op terug.

Sociale identiteit
Identiteitsvorming is een proces dat zo rond het 4e levensjaar zijn prille begin kent. Tegen die tijd leert een kind dat hij een eigen ‘ik’ bezit en dat er in de wereld veel van dit soort ‘ikjes’ rond lopen. Het schoolkind leert doormiddel van groepsprocessen zijn eigen ik, of; zijn eigen identiteit, verder vorm te geven. De ouders, en op latere leeftijd vrienden, geven hier een belangrijke invulling aan. Tegen de tijd dat een kind een puber genoemd wordt zijn die sociale processen sterk gericht op wie ben ik en wie ben jij. De sociale identiteit wordt dikwijls benaderd vanuit een subcultuur, waarmee een jongere geplaatst wordt bij een specifieke groep. Ook de puberteit is weer een experimentele ‘speeltuin’ voor sociale processen. In deze fase leert een kind dat uiterlijke kenmerken passen bij een specifieke subcultuur en identiteit.
De adolescent snapt al beter hoe de subculturen werken en zal zijn eigen visie daarop gaan creëren. Het kiest zelf voor specifieke uitingen die, al dan niet fysiek of sociaal, het beeld van zijn identiteit aan de omgeving doorgeven. In deze leeftijd speelt het maken van een beroepskeuze ook een grote rol die in sommige gevallen ook bepaald hoe men zich mag of kan gedragen.

Sociaal leren
In de vorige alinea staat beschreven hoe wij als kind, jeugdige of jongere leren hoe onze sociale omgeving in elkaar steekt, hoe sociale processen vormgegeven kunnen worden en wat het uiteindelijke principe van deze identiteit is. Het sociale leerproces is in de afgelopen eeuw door veel verschillende en belangrijke onderzoeken in kaart gebracht. Hetgeen ons nu een duidelijk beeld kan verschaffen over het opgroeien van onze kroost. De nieuwe generatie jongeren heeft echter een nieuw medium ter beschikking waar een groot deel van hun sociale leven zich afspeelt. Wat we ons af kunnen vragen is: passen de oude observaties en ontwikkelingsschema’s nog wel binnen de moderne leefwereld van jeugdigen?

Generatie Einstein


Draagt het hebben van een digitale identiteit bij aan de ontwikkeling van een sociale identiteit bij jeugdigen?Mijn geboortedatum, bouwjaar 1986, valt eigenlijk precies tussen 2 verschillende generaties in. Een positievere benadering hiervan zou zijn: ik krijg het beste van beide werelden voor mijn kiezen. Eenieder die tussen 1960 en 1985 is geboren behoord tot generatie X. Volgens het boek: "Generatie Einstein, slimmer sneller en socialer: communiceren met jongeren van de 21ste eeuw" (Jeroen Boschma & Inez Groen, 2006) is de nu volgende generatie, de Einstein generatie. Deze zelfbedachte titel geeft wellicht wat meer invulling aan de kenmerken van de jongeren die in het ‘digitale tijdperk’ opgroeien. Volgens de schrijvers gebruikt de jeugd uit generatie Einstein de computer als ‘social machine,’ publiceren ze hun eigen werk en zijn ze het meeste ‘online’ van alle generaties. Deze vernieuwingen brengen ook een andere opvoeding, met zich mee. Een jaar geleden heb ik een college bijgewoond van Wilfred Rubens, werkzaam binnen diverse onderwijsinstellingen als beleidsmedewerker e-learning. Hij legde uit dat het gebruik maken van nieuwe digitale middelen nieuwe competenties met zich mee brengt. “In toenemende mate wordt ook aandacht besteed aan informele vormen van e-learning. Binnen het midden- en kleinbedrijf wordt bijvoorbeeld veel aan informeel leren gedaan, ook met behulp van ICT. Attwell (2006) concludeert op basis van een Europees onderzoek zelfs dat Google de meest gebruikte e-learningapplicatie is binnen het midden/ en kleinbedrijf” (W. Rubens, 2008,
E-learning: trends en ontwikkelingen).

Het voorbeeld van Rubens over het informele leren brengt mij weer terug naar de literatuur over de Einstein generatie. “Het opgroeien in de informatiemaatschappij heeft bij de generatie die na 1980 geboren is een manier van informatieverwerking teweeggebracht die meer overeenkomst vertoont met het creatief en multidisciplinair denken van Albert Einstein dan met het rationeel, logisch en lineair denken van Isaac Newton” (Jeroen Boschma & Inez Groen, 2006). Zullen al deze nieuwe technieken en middelen onze (sociale) ontwikkeling dan toch bevorderen?
Rubens verteld tijdens de presentatie dat de generatie die na 1980 geboren is, veel sneller verbanden kan leggen omdat ze opgegroeid zijn met de computer. Dit is namelijk nodig om de hoeveelheid informatie die ze om hun oren krijgen te kunnen verwerken. En zo heeft elke nieuwe lichting jongeren meer en meer nieuwe vaardigheden opgedaan door het werken met deze nieuwe middelen.

Wat mij opvalt is dat deze nieuwe generatie zoveel gebruik maakt van sociale software om in contact met elkaar te blijven. De mogelijkheden zijn ook onbeperkt: hyves, linked-in, twitter, youtube, msn enz. Deze sociale software draagt dus bij aan de intensivering van het contact tussen jeugdigen. In principe is dit goed voor de ontwikkeling, op deze leeftijd moeten ze ook meer contacten gaan opbouwen om verder te komen in hun ontwikkeling. Het is alleen niet eenvoudig te zeggen of dit contact ‘minder’ is dan het real-life contact. Dit laatste hoeft natuurlijk ook niet onder het eerste te lijden. Tot aan de 18e verjaardag is er een leerplicht en komen de jeugdigen elkaar dagelijks op school tegen. Daarnaast zijn clubs buiten school (sport, muziek, creatief, toneel enz.) nog steeds goed bezocht. Zolang ik nog verhalen over ‘hangjongeren’ hoor ben ik niet bang dat onze kleine Einsteintjes elkaar niet gezellig buiten ontmoeten.

Verslaving?
Tot zo ver de positieve kant van alle vernieuwingen, terug naar Keith en zijn ontspoorde jongeren. In het programma is een praatgroep met alleen de ouders, eentje met alleen de kinderen en er is een moment dat ze allemaal bij elkaar zitten. In een van de kindersessies wordt het computergebruik van Mike besproken: de groep geeft aan dat het niet gezond is. Het wordt door deze jeugdigen vrij aannemelijk gemaakt dat iemand zich anders gaat gedragen als hij alleen maar ‘online-vrienden’ heeft. Laten we dit fenomeen voor het gemak even apathie noemen.

Deze apathie zorgt er volgens Mike voor dat hij geen band heeft met zijn ouders. Met niemand eigenlijk. Wanneer de ouders het onmogelijk maken om met zijn digitale wereld verder te gaan reageert hij woest. Zouden dit afkickverschijnselen zijn? De mensen van Smith & Jones geven aan dat een game verslaving weliswaar geen lichamelijke afhankelijkheid kent, maar dat het sterk lijkt op een gokverslaving. Het willen winnen staat voorop en drijft de jongeren veranderd gedrag.

Jongeren? Ja jongeren! Waarom komen we eigenlijk nooit volwassen game-verslaafden tegen? Waarom zien de jongeren het gedrag van Mike als normaal probleem gedrag en zijn ze niet als Mike’s ouders verbaasd en geschokt?

WoW
In de aflevering ‘Gameverslaafd’ van Zembla (27 januari 2008) komen meerdere tegenstanders van het online gamen aan het woord. Volgens de documentairemakers is 5 tot 10 procent van alle online gamers verslaafd. World of warcraft is met zo’n 9 miljoen spelers (rond de tijd van de uitzending) wereldwijd verreweg het populairste online spelletje. Volgens onderzoeker J. S. Lemmers, van de universiteit van Amsterdam, is het gamen een gedragsverslaving (net als gokken). Er schijnen zelfs plannen te zijn om deze in de DSM op te nemen. De conclusie is dat gamemakers het spel te verslavend hebben gemaakt en hun verantwoordelijkheid op zich moeten nemen. Volgens Hylke van de Heijden, ex- game manager, worden er cursussen gegeven en boeken geschreven over hoe men een spel ‘more addictive’ kan maken. Een kwalijke ontwikkeling die in het buitenland al strenger aangepakt wordt dan in Nederland. Maar…

Gezinsleven
Hoe staat het met het Hollandse gezinsleven? Pakweg de eerste 12 jaren van je leven wordt je ontwikkeling grotendeels bepaald door het gezin waar je in opgroeit. Het is natuurlijk niet zo dat dit hierna volledig verdwijnt, ook als puber heeft het gezinsleven een grote invloed op je ontwikkeling. Een ouder zal op een bepaald moment toch merken dat ‘zijn puber’ volledig op begint te gaan in de virtuele wereld? In dit land is het nog altijd zo dat een ouder volledige (!) verantwoordelijkheid heeft over zijn kind. De conclusie van Zembla dat gamemakers de eerste stap moeten gaan zetten is wat mij betreft dan ook te gemakkelijk en raakt niet de kern van het probleem. Ook als het gaat om afwijkend gedrag, heeft de opvoeder hier toch de verantwoordelijkheid voor?

Ervaringsgerichte pedagogiek
In het boek: op opvoeding aangewezen (E. Lodewijks-Frencken, 1989) worden de Amerikaanse historicus Lasch en de Nederlandse pedagoog Langeveld samengesmeed tot een algemene cultuurkritiek. De algemene strekking van het boek is om aan te geven dat de opvoeding mis loopt wanneer men zich meer en meer op het kind gaat richten. Voor een herstel van de opvoeding grijpt Lodewijks-Frencken terug op Langevelds definitie van opvoeding. “Opvoeding is omgang van volwassenen met kinderen. Die omgang beoogt een bepaalde invloed, namelijk het kind helpen monding te worden” Het mondig worden wordt in dit geval gezien als volwassenheid. Iemand is volwassen als hij mondig is en zorg kan dragen voor de nieuwe generatie. Opvoeden wordt gezien als het helpen van kinderen om volwassen te worden.

Dat doet me denken aan ‘ervaring en opvoeding’ (1938) dat de Amerikaanse filosoof Dewey op 71 jarige leeftijd heeft geschreven. Hierin verwerpt hij zowel de volledig kind gerichte pedagogiek als de volledig op het ‘leren’ gerichte pedagogiek. Hij bepleit een opvoeding gericht op ervaring. Ervaring met de buitenwereld, overigens nog steeds onder leiding van een opvoeder. Deze opvoeder, al dan niet een professionele opvoeder, laat de opvoedeling kennis maken met de praktijk om er vervolgens een ‘les’ aan vast te knopen.

Zouden we ons vraagstuk ook niet op deze manier kunnen benaderen? In dat geval stellen we dat de praktijk zich online bevind. Immers: de leefwereld van jongeren heeft online veel meer vrijheid en het internet is een niet weg te denken medium geworden. Het is dan volgens het ervaringsgericht leren belangrijk om onze jeugdigen hier kennis mee te leren maken en tegelijkertijd hierover te onderrichten. Een jongere leert op deze manier relatief geordend kennis te maken met de sociale leefwereld die zich op het nieuwe medium bevindt. Het gaat echter nog verder! Als we de mondigheid van Langeveld erbij betrekken moeten we ze niet alleen kennis laten maken met deze leefwereld, nee: we moeten ze ook mondig maken. De jeugd moet zich staande kunnen houden binnen die wereld.
Het sociale leren wordt door de opvoeders vaak voldoende belicht en benadrukt. In het echte leven komen onze kinderen veel, voor hun, moeilijke sociale situaties tegen waarbij een uitleg van een opvoeder goed van pas kan komen. Kortom het ervaringsgericht leren is wel degelijk onderdeel van onze opvoeding. Hoe kan het dan dat er binnen die opvoeding nog steeds geen ruimte is voor uitleg over de gevaren van een digitale identiteit?

Generatie X
Om ons maar weer eens van een gemakkelijke term te voorzien zou ik graag willen teruggrijpen op het generatie verhaal. Eenieder die tussen 1960 en 1985 is geboren behoord toe aan generatie X. Deze generatie is niet met de computer opgegroeid en zal de problemen van de Einstein generatie niet begrijpen. Een veel gehoorde uitspraak van opvoeders van de X generatie is: waarom zit je altijd achter de computer? Moet je niet met vrienden afspreken? Een typische uitspraak van de Einstein generatie is dan: maar ik spreek mijn vrienden nu toch? Een deel van de huidige jongeren zullen zelfs beweren dat het sociale contact door de nieuwe media intenser is geworden. Dat hun ouders dit niet begrijpen kan dus ook door het ervaringsleren verklaard worden.

Verbetering?
Dan rest ons nog de vraag: is het een verbetering? Is het sociale contact intensiever geworden? Of is de kwantiteit belangrijker geworden dan de kwaliteit? Welnu: ik geloof dat het niet zozeer uitmaakt of de kwaliteit onder de kwantiteit te lijden heeft. Volgens Micha de Winter is kwantitatief contact met de opvoeder vele malen belangrijker in de opvoeding dan kwalitatief contact. Een ouder met een drukke baan die in het weekend een uurtje kwalitatief met zijn kind speelt draagt minder bij aan de ontwikkeling dan een ouder die zijn kinderen elke middag ziet. Als we dus stellen dat de digitale sociale wereld een opvoeder is, het draagt immers bij aan de ontwikkeling, dan mag in dit geval ook gesteld worden dat kwantiteit ook bevorderlijk is. Hierin meegenomen dat er geen kwalijke invloeden binnen dit contact zitten. Zodra de online-contacten schadelijk worden is er ook geen sprake meer van een (positieve) bijdrage voor de ontwikkeling.

Slot
Laat ik dan nu maar tot mijn slotbeschouwing komen. In alle informatie die ik tegen kom, kan ik geen nadelige gevolgen voor het gebruik van een digitale identiteit vinden. Hierbij kijk ik vooral naar het sociale contact wat uit deze identiteit voort komt. Al het negatieve gedrag wat een digitale ‘ik’ met zich mee kan brengen mogen we daarmee onder de noemer ‘opvoedproblematiek’ scharen. Wanneer het hebben van een digitale ‘ik’ leidt tot schade is de opvoeder hier de eerst verantwoordelijke voor. Immers: de opvoeder moet er voor zorgen dat zijn kind veilig en mondig een volledig functionerende volwassene wordt. In het geval van schade aan de ontwikkeling kunnen we in elk geval stellen: technologie is slechts een middel, hier zit altijd een mens achter. Of dit nu een kwaadwillende is op internet of een niet oplettende opvoeder, een veilige omgeving creëren past alleen bij de rol van de laatstgenoemde.

Het fenomeen gameverslaving, wat mij aanzette tot het schrijven van dit artikel, staat inmiddels al bijna klaar om als officiële ‘stoornis’ erkent en behandeld te worden. Deze mensen zijn product van hun omgeving. Een omgeving met een nieuwe verleiding waaraan ze het hoofd niet konden bieden. Ze zijn het schikbeeld voor ons als opvoeders, en de realiteit voor de generatie waar wij de verantwoordelijkheid voor dragen. Het is te hopen dat ouders zich achter de oren krabben en zich op een ervaringsgerichte manier kunnen doen laten gelden. Want hoewel onze kinderen en pubers meer ervaren lijken door hun slimme manoeuvres door de digitale wereld, op het sociale vlak komen ze nog maar net kijken…
Dan nu nog het laatste gedeelte van ons vraagstuk: draagt het bij aan de ontwikkeling van onze kinderen? Ik zou de vraag graag met een volmonding JA willen beantwoorden maar dat zou niet helemaal terecht zijn. Ja: onze kinderen hebben, waarschijnlijk, meer en sneller contact met elkaar. Maar: dit is ook weer een nieuwe competentie die ze zich eigen moeten gaan maken! Het is een nieuw obstakel in de ontwikkeling waarbij opvoeders zullen moeten kijken hoe onze jeugdigen deze het beste kunnen nemen. Het internet en alle sociale middelen hierop heeft onze sociale wereld complexer gemaakt en verijkt. Er mee om leren gaan is uiteinderlijk de boodschap. Het is niet simpelweg een kwestie van kiezen of verliezen. Het is een kwestie van zien, op waarde leren schatten en omarmen…


Patrick van Koulil, 2009





‘Education is itself a process of discovering what values are worthwhile and are to be pursued’ (John Dewey, 1929)










Bibliografie
http://www.wilfredrubens.com/
Gameverslaving, Probleemgebruik herkennen, begrijpen en overwinnen, Jeroen S. Lemmens, 2004, ISBN: 9789066658059
Generatie Einstein, slimmer sneller en socialer,
Jeroen Boschma & Inez Groen, 2006, ISBN: 9043010944
Op opvoeden aangewezen, een kritiek op de wijze van omgaan met kinderen in onze kultuur, Els Lodewijks-Frencken, 1989, ISBN: 9024405300
Kinderen als medeburgers, Kinder- en jeugdparticipatie als maatschappelijk opvoedingsperspectief, Micha de Winter, 1995, ISBN: 9035215370Ervaring en opvoeding, John Dewey, 1938, ISBN: 9031326771